Israël heeft zich verzet
Israël zal de andere volken verslaan
1Mozes zei verder: ‘Volk van Israël, luister goed! Jullie zullen binnenkort de Jordaan oversteken. En dan gaan jullie het land binnen waar nu nog andere volken wonen. Die volken zijn groter en sterker dan jullie. Ze hebben grote steden, die versterkt zijn met hoge muren. 2Maar jullie zullen zelfs de Enakieten verslaan! Niemand kan die grote, sterke mensen verslaan, behalve jullie. 3Want de Heer, jullie God, zal jullie helpen. Laat dat goed tot je doordringen.
Hij zal voor jullie uit gaan als een vuur dat alles verwoest. Hij zal die volken dwingen om zich over te geven. Dan kunnen jullie ze allemaal vernietigen. En dan kunnen jullie hun land in bezit nemen, zoals de Heer beloofd heeft.
Israël verdient het land niet
4-5Als de Heer die volken verjaagt, denk dan niet: De Heer heeft ons dit land gegeven omdat wij dat verdiend hebben.
De Heer brengt jullie wel naar dat land, maar niet omdat jullie zo goed zijn. Nee, hij verjaagt de andere volken omdat zij zo slecht zijn! En omdat hij dat land plechtig beloofd heeft aan jullie voorouders Abraham, Isaak en Jakob.
6Jullie krijgen dat prachtige land nu, maar niet omdat jullie het verdiend hebben. Beslist niet! Want jullie zijn een ongehoorzaam volk.
De stenen platen
7Vergeet niet dat jullie altijd ongehoorzaam waren aan de Heer, jullie God! Vanaf het moment dat jullie weggingen uit Egypte tot nu, op deze plek. De hele reis door de woestijn hebben jullie de Heer steeds weer kwaad gemaakt. 8Vooral bij de berg Horeb! De Heer was toen zo kwaad, dat hij jullie wilde doden.
Jullie weten wat er toen gebeurd is. 9Ik ben de berg op gegaan om de twee stenen platen te ontvangen. Dat zijn de platen waarop staat wat de Heer met jullie afgesproken heeft. Veertig dagen en veertig nachten bleef ik op de berg, zonder iets te eten of te drinken.
10Daarna gaf de Heer mij de stenen platen, waarop hij zelf zijn wetten en regels geschreven had. Dat waren dezelfde wetten die hij daarvoor al aan ons bekendgemaakt had, bij diezelfde berg. De Heer sprak toen tegen ons vanuit het vuur.
Het stierenbeeld
11Toen de Heer mij de stenen platen gaf, zei hij: 12‘Mozes, je moet snel weer naar beneden gaan. Want dat volk dat jij uit Egypte weggehaald hebt, gedraagt zich slecht. Ze doen nu al niet meer wat ik gezegd heb. Ze hebben een godenbeeld gemaakt. 13Ik ken dit volk, Mozes! Ik weet hoe ongehoorzaam ze zijn. 14Ik zal hen allemaal doden. Probeer me niet tegen te houden. Niemand zal later nog aan hen terugdenken. Maar van jou, Mozes, zal ik een volk laten afstammen dat groter en sterker is dan dit volk.’
15Toen ik de berg af ging, stond de top van de berg in brand. Ik ging naar beneden met de stenen platen in mijn handen. 16Toen zag ik wat jullie gedaan hadden! Jullie hadden een beeld gemaakt van een stier. Jullie hadden je wel heel snel tegen de Heer verzet!
Mozes gooit de stenen platen kapot
17Ik heb toen de twee stenen platen kapotgegooid. Dat hebben jullie zelf gezien. 18En omdat jullie zo slecht geweest waren, liet ik me op de grond vallen om tot de Heer te bidden. Ik bleef zo liggen, veertig dagen en nachten, zonder iets te eten of te drinken. Dat deed ik omdat jullie de Heer woedend gemaakt hadden.
19Ik was bang dat de Heer jullie daarom allemaal zou doden. Maar toch heeft hij weer naar mijn gebed geluisterd. 20Hij was ook kwaad op Aäron, zo kwaad dat hij hem wilde doden. Daarom heb ik ook voor Aäron gebeden.
21Het was slecht van jullie om zo’n stierenbeeld te maken! Dat vreselijke beeld heb ik verbrand. Ik heb het helemaal vernietigd. En het stof dat overbleef, heb ik in de rivier gegooid.
22Niet alleen toen, bij de berg Horeb, hebben jullie je verzet. Ook later hebben jullie je steeds weer tegen de Heer verzet: in Tabera, in Massa en in Kibrot-Hattaäwa. 23En ook in Kades-Barnea, toen de Heer jullie opdracht gaf om het beloofde land in bezit te nemen. Jullie deden steeds niet wat hij zei. Jullie vertrouwden hem niet, jullie gehoorzaamden hem niet. 24Zolang ik jullie ken, hebben jullie je tegen de Heer verzet!
Mozes bidt tot God
25Ik heb al verteld dat ik veertig dagen en nachten op de grond bleef liggen om tot de Heer te bidden. Hij had namelijk gezegd dat hij jullie wilde doden. 26Ik bad tot de Heer: ‘Heer, mijn God, dood uw volk niet! Het is uw eigen volk. U hebt hen zelf door uw grote macht gered, u hebt hen bevrijd uit Egypte. 27Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Jakob. Blijf niet te lang boos op dit volk! Ook al zijn ze steeds ongehoorzaam en verzetten ze zich tegen u.
28Als u uw volk doodt, dan zullen de Egyptenaren zeggen: ‘De Heer was helemaal niet sterk genoeg om zijn volk naar het beloofde land te brengen! Hij had vast een hekel aan die Israëlieten. Daarom heeft hij ze uit Egypte weggehaald: om ze te laten sterven in de woestijn!’
29Luister, Heer! Het is toch uw volk? U hebt hen toch bevrijd door uw grote macht?’