Israël moet zich niet met de andere volken inlaten
1Je staat nu op het punt dat land in bezit te nemen. De Heer, je God, zal je er binnenbrengen en er machtige volken verdrijven. Voor jullie zullen moeten plaatsmaken: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten, zeven volken, machtiger en sterker dan jullie. 2Wanneer de Heer hen aan je heeft uitgeleverd en je ze hebt verslagen, moet je hen radicaal uitroeien. Sluit geen vredesverdragen, spaar hen niet. 3Sluit ook geen huwelijken met hen. Laat je dochters niet trouwen met een van hun zonen, en je zonen niet met een van hun dochters. 4Want zij zouden je kinderen ertoe brengen de Heer ontrouw te worden en andere goden te gaan dienen. En dan zou de Heer in woede ontsteken en jullie snel uitroeien. 5Doe daarom het volgende: haal hun altaren omver, sla hun opgerichte stenen aan stukken, hak hun heilige palen om en verbrand hun beelden. 6Want je bent een volk dat de Heer is toegewijd. Op jullie heeft hij zijn keus laten vallen; hem behoor je toe. In tegenstelling tot alle andere volken op aarde zijn jullie zijn kostbaarste bezit.
7Raakte hij soms op jullie gesteld omdat jullie de andere volken in aantal overtroffen? Liet hij daarom zijn keus op je vallen? Nee, want jullie waren van alle volken het kleinste. 8Hij hield van jullie; daarom trad hij hard tegen Egypte op en haalde hij jullie er weg. Hij wilde de belofte houden die hij je voorouders had gedaan; daarom bevrijdde hij je van je slavenbestaan onder de farao, de koning van Egypte. 9Wees ervan doordrongen: alleen de Heer, je God, is echt God. Hij is de God op wie je kunt bouwen. Hij houdt zich aan het verbond en blijft trouw aan wie hem liefhebben en zijn geboden naleven, tot in de duizendste generatie. 10Maar wie hem afwijst, zal hij zonder uitstel met de ondergang straffen. Niemand zal daaraan kunnen ontkomen. 11Houd je dus aan je opdracht, en kom de wetten en de gedragsregels na die ik je vandaag opleg.
12Als je die in je opneemt en nauwgezet uitvoert, zal de Heer, je God, zich houden aan het verbond en jullie trouw blijven zoals hij je voorouders heeft beloofd. 13Hij zal van je houden, je zegenen en een groot volk van je maken. Zegenen zal hij je zwangere vrouwen, je vruchtbare akkers, je graan, je wijn, je olijfolie, je drachtige koeien, schapen en geiten. Zegenen zal hij je in het land dat hij je zal geven zoals hij je voorouders heeft gezworen. 14Je zult rijk gezegend zijn, meer dan welk volk ook. Bij jou zal onvruchtbaarheid niet voorkomen, noch bij mannen of vrouwen noch bij dieren. 15De Heer zal je vrijwaren voor elke ziekte. Dit geldt ook voor de vreselijke kwalen waarmee je in Egypte te kampen had. Jullie zal hij ervoor sparen, maar je vijanden ermee treffen. 16Vernietig alle volken die hij jullie in je macht geeft; je hoeft er geen traan om te laten. Het voornaamste is: aanbid hun goden niet! Dat zou je ondergang worden.
17Misschien denk je bij jezelf: ‘Die volken zijn machtiger dan wij. Hoe kunnen wij ze ooit verjagen?’ 18Maar je hoeft voor hen niet bang te zijn. Vergeet nooit ofte nimmer wat de Heer, je God, met de farao en Egypte heeft gedaan. 19Je hebt met eigen ogen gezien hoe hij Egypte zijn grote macht toonde. Hoe hij er tekenen en wonderen deed en hoe hij je er weghaalde door krachtig in te grijpen en hard tegen Egypte op te treden. Zo zal hij ook de volken behandelen voor wie jij bang bent. 20Hij zal bovendien horzels op hen afsturen. Die zullen ervoor zorgen dat ook de paar overlevenden die zich voor jou verborgen hebben, de dood vinden. 21Laat je dus niet uit het veld slaan. De Heer, je God, is bij je, die machtige en ontzagwekkende God. 22Langzamerhand zullen de volken voor jou het veld moeten ruimen. Je zult ze niet snel kunnen vernietigen. Anders zouden de roofdieren in aantal toenemen en jullie overweldigen. 23De Heer zal deze volken in jullie macht geven en paniek onder hen zaaien, tot ze zijn uitgeroeid. 24Ook hun koningen levert hij aan je uit: vaag ze van de aarde weg, laat de herinnering aan hen verdwijnen. Ja, je zult hen uitroeien, niemand zal tegen je opgewassen zijn. 25Verbrand hun godenbeelden. Eigen je het zilver en het goud waarmee ze bekleed zijn, niet toe; het zou je ondergang worden. De Heer, je God, verfoeit afgodsbeelden. 26Haal ze dus niet in huis. Anders word je vernietigd, net als zij. Verfoei ze, verafschuw ze uit de grond van je hart. Hun wacht de vernietiging.