De rest van het land wordt in Silo verdeeld
1-2Alle Israëlieten kwamen bijeen in Silo. Daar zette men de ontmoetingstent neer. Het land was al door de Israëlieten onderworpen, maar zeven stammen hadden het gebied dat hun toekwam nog niet verdeeld. 3Jozua sprak de Israëlieten toe: ‘Hoe lang wachten jullie nog? Wanneer gaan jullie dat land in bezit nemen? De Heer, de God van jullie voorouders, heeft het je immers gegeven! 4-6Elke stam moet drie mannen aanwijzen. Die zullen in opdracht van mij door het land trekken. Zij maken een beschrijving van het gebied en verdelen het dan met elkaar in zeven stukken. De stam Juda houdt het gebied in het zuiden, de nakomelingen van Jozef blijven in het noorden. Hebben jullie een beschrijving van het land gemaakt en het in zeven stukken verdeeld, leg het dan aan mij voor. Ik zal hier de Heer, onze God, om raad vragen door het lot te werpen. 7De nakomelingen van Levi hebben in jullie gebied geen recht op eigen grond. Zij hebben het voorrecht de Heer als priester te dienen. De stammen Gad, Ruben en half Manasse hebben van Mozes, de dienaar van de Heer, al land gekregen aan de oostkant van de Jordaan.’ 8Toen de mannen die het land moesten beschrijven, op weg wilden gaan, gaf Jozua hun deze opdracht mee: ‘Trek het land door en maak er een beschrijving van. Breng me daarna verslag uit. Ik zal dan hier in Silo de Heer raadplegen door het lot te werpen.’ 9De mannen deden wat Jozua gevraagd had. Ze trokken het land door en schreven op hoe ze het in zeven stukken wilden verdelen; ook maakten ze een lijst van de steden. Toen ze bij Jozua terugkwamen, in het legerkamp in Silo, 10raadpleegde Jozua daar de Heer door het lot te werpen. Zo wees hij aan de verschillende stammen van Israël een stuk land toe.
De stam Benjamin
11Het eerste lot viel op de stam Benjamin. Het gebied dat aan de families uit deze stam werd toegewezen, lag tussen het gebied van de stam Juda en dat van Jozefs nakomelingen.
12De noordgrens van hun gebied begint bij de Jordaan, loopt langs de noordkant van de bergrug bij Jericho, gaat dan in westelijke richting het bergland in en komt uit in de Bet-Awenwoestijn. 13Vandaar loopt de grens naar Luz, ook Betel geheten, en gaat dan verder ten zuiden van de bergrug van Luz. Vervolgens naar Atrot-Addar, dat in het gebergte ten zuiden van Laag-Bet-Choron ligt. 14Vanaf dit gebergte loopt de grens met een boog naar het zuiden, eerst langs de westkant van het gebergte, dan verder zuidwaarts tot zij uitkomt bij Kirjat-Baäl. Deze stad, ook Kirjat-Jearim geheten, hoort bij de stam Juda. Dit is de westgrens.
15De zuidgrens begint bij Kirjat-Jearim en loopt vandaar in westelijke richting naar de Me-Neftoachbron. 16Dan loopt de grens naar de voet van het gebergte dat ten oosten van het Ben-Hinnomdal ligt, aan de noordkant van de Refaïetenvallei, gaat door het Ben-Hinnomdal naar de zuidhelling van de Jebusietenberg en verder naar En-Rogel. 17Vervolgens buigt zij af naar het noorden, naar En-Semes, en vandaar naar Gelilot tegenover de Adummimpas en verder naar de rots van Bohan (Bohan was een zoon van Ruben). 18Dan loopt zij langs de noordkant van de bergrug tegenover Bet-Araba in de richting van de Jordaanvallei, 19langs de noordkant van de bergrug bij Bet-Chogla en komt ten slotte uit bij de noordpunt van de Dode Zee. Daar eindigt de zuidgrens, bij de monding van de Jordaan.
20De oostgrens wordt gevormd door de Jordaan.
Zo lopen de grenzen van het gebied voor de families uit de stam Benjamin. 21-28Zij kregen de volgende steden in bezit: Jericho, Bet-Chogla, Emek-Kesis, Bet-Araba, Semaraïm, Betel, Awwim, Para, Ofra, Kefar-Haämmoni, Ofni en Geba; twaalf steden met de bijbehorende dorpen. Ook Gibeon, Rama, Beërot, Mispa, Kefira, Mosa, Rekem, Jirpeël, Tarala, Sela, Elef, Jebusi (dat is Jeruzalem), Gibat en Kirjat-Jearim; veertien steden met de bijbehorende dorpen. Dit was het gebied voor de families uit de stam Benjamin.