God staat op om Jeruzalem te verlossen
1Wee u, verwoester, u die zelf niet verwoest bent,
en u die trouweloos handelt, al heeft men tegenover u niet trouweloos gehandeld.
Hebt u het verwoesten voltooid, dan zult u zelf verwoest worden;
bent u gereed met trouweloos handelen, dan zal men tegen u trouweloos handelen.
2HEERE, wees ons genadig, op U hebben wij gewacht.
Wees elke morgen hun arm;
ja, ons heil in tijd van benauwdheid.
3Voor het daverend geluid zullen de volken vluchten;
als U Zich verhoogt, zullen de heidenvolken overal verspreid worden.
4Dan zal uw buit verzameld worden, zoals zwermsprinkhanen zich verzamelen;
zoals sprinkhanen erop afstormen, stormt men erop af.
5De HEERE is hoogverheven, want Hij woont in de hoogte.
Hij heeft Sion vervuld met recht en gerechtigheid.
6Hij zal zijn de vastheid van uw tijden,
een rijkdom aan heil, wijsheid en kennis;
de vreze des HEEREN zal zijn schat zijn.
7Zie, hun allersterksten schreeuwen het uit daarbuiten,
de vredeboden wenen bitter.
8De gebaande wegen zijn verlaten,
de gebruiker van de weg ontbreekt.
Hij verbreekt het verbond, hij versmaadt de getuigen,
hij acht geen sterveling.
9Het land treurt, verkommert.
De Libanon staat beschaamd, hij is verwelkt,
Saron is geworden als de Vlakte,
en Basan en Karmel schudden hun bladeren af.
10Nu zal Ik opstaan, zegt de HEERE,
nu zal Ik verhoogd worden,
nu zal Ik verheven worden.
11U gaat zwanger van stro, u zult stoppels baren;
uw adem is een vuur dat u verteren zal.
12De volken zullen verbrande kalk worden,
als afgekapte dorens zullen zij met vuur verbrand worden.
13Hoor, u die ver weg bent, wat Ik heb gedaan,
en u die dichtbij bent, erken Mijn macht!
14De zondaars in Sion zijn angstig,
huiver heeft de huichelaars aangegrepen:
Wie onder ons kan verblijven bij een verterend vuur?
Wie onder ons kan verblijven bij een eeuwige gloed?
15Hij die wandelt in gerechtigheid en billijk spreekt,
die winstbejag door afpersing verwerpt,
die zijn handen afwerend schudt om geen geschenken aan te nemen,
die zijn oor dichtstopt om niet van bloedvergieten te horen,
die zijn ogen sluit om het kwaad niet te zien –
16die zal wonen op de hoogten;
bergvestingen op de rotsen zullen zijn veilige vesting zijn,
zijn brood wordt hem gegeven, van water is hij verzekerd.
17Uw ogen zullen de Koning aanschouwen in Zijn schoonheid.
Ze zullen een wijd uitgestrekt land zien.
18Uw hart zal de verschrikking overdenken:
Waar is de schrijver? Waar is de betaalmeester?
Waar is hij die de torens telt?
19Het onbeschaamde volk zult u niet meer zien,
het volk met zo'n onbegrijpelijke taal dat je het niet begrijpen kunt,
met die bespottelijke tongval; het is niet te verstaan.
20Aanschouw Sion, de stad van onze samenkomsten.
Uw ogen zullen Jeruzalem zien,
een veilige woonplaats, een tent die niet afgebroken zal worden,
waarvan de pinnen voor altijd niet uitgetrokken zullen worden
en waarvan geen enkel touw gebroken zal worden.
21Want de HEERE zal daar in Zijn macht bij ons zijn.
Het zal een plaats van rivieren, van brede stromen zijn.
Geen roeiboot zal erop varen,
geen statig schip zal er passeren.
22De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever,
de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen.
23Uw touwen hangen slap,
ze houden hun mast niet op zijn plaats,
ze spannen het zeil niet uit.
Dan wordt er een rijke buit verdeeld,
zelfs verlamden roven buit.
24Geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek.
Want het volk dat daar woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben ontvangen.