De tekenen van het einde van de wereld
1En Jezus ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.
2Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.
3Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?
4En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt.
5Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen misleiden.
6U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; pas op, word niet verschrikt, want al die dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde.
7Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen hongersnoden zijn en besmettelijke ziekten en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
8Maar al die dingen zijn nog maar een begin van de weeën.
9Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam.
10En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten.
11En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden.
12En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen.
13Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
14En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen.
De grote verdrukking
15Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten! –
16laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.
17Wie op het dak is, moet niet naar beneden gaan om iets uit zijn huis te halen,
18en wie op de akker is, moet niet terugkeren naar wat hij achterliet om zijn kleren te halen.
19Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen!
20En bid dat uw vlucht niet zal plaatsvinden in de winter en ook niet op een sabbat.
21Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.
22En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden.
De wederkomst van Christus
23Als iemand dan tegen u zegt: Zie, hier is de Christus of daar, geloof het niet;
24want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zó dat zij – als het mogelijk zou zijn – ook de uitverkorenen zouden misleiden.
25Zie, Ik heb het u van tevoren gezegd!
26Als men dan tegen u zal zeggen: Zie, Hij is in de woestijn; ga er niet opuit; zie, Hij is in de binnenkamers, geloof het niet,
27want zoals de bliksem vanuit het oosten komt en zichtbaar is tot in het westen, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
28Want waar het dode lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.
29En meteen na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden.
30En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen; en dan zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid.
31En Hij zal Zijn engelen uitzenden onder luid bazuingeschal, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste ervan.
De uitspruitende vijgenboom
32Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is.
33Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur.
34Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, totdat al deze dingen gebeurd zijn.
35De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet voorbijgaan.
Aansporing tot waakzaamheid
36Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader.
37Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
38Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging,
39en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
40Dan zullen er twee op de akker zijn; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
41Er zullen twee vrouwen malen met de molen; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
42Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.
43Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken.
44Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen.
45Wie is dan de trouwe en verstandige dienaar, die zijn heer over zijn personeel aangesteld heeft om hun het voedsel op de juiste tijd te geven?
46Zalig die dienaar die door zijn heer bij zijn komst zo handelend aangetroffen zal worden.
47Voorwaar, Ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen.
48Maar als die slechte dienaar in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg,
49en zou beginnen zijn mededienaren te slaan en te eten en te drinken met de dronkaards,
50dan zal de heer van deze dienaar komen op een dag waarop hij hem niet verwacht en op een uur dat hij niet weet;
51en hij zal hem in stukken houwen en hem doen delen in het lot van de huichelaars; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.