1Wanneer iemand zondigt, in geval hij een overluid gesproken vervloeking hoort en getuige is, hetzij hij het zelf gehoord heeft of het te weten gekomen is, dan draagt hij, indien hij het niet aanbrengt, zijn ongerechtigheid. 2Of als iemand iets onreins aanraakt, hetzij het aas van een onrein wild dier, of van een onrein stuk vee, of van een onrein kruipend dier, zonder er zich van bewust te zijn, dan is hij onrein en schuldig. 3Of wanneer hij de onreinheid van een mens aanraakt, door welke onreinheid hij ook maar onrein geworden is, zonder er zich van bewust te zijn, en hij bemerkt het, dan is hij schuldig. 4Of wanneer iemand onbezonnen een eed uitspreekt, om iets te doen, hetzij kwaad, hetzij goed, hoe een mens ook maar in een eed onbezonnen spreken kan, zonder er zich van bewust te zijn, en hij bemerkt het, dan is hij schuldig aan een van deze dingen. 5Wanneer hij nu aan een van deze dingen schuldig is, dan zal hij belijden, waarin hij gezondigd heeft, 6en aan de Here als boete voor de zonde die hij begaan heeft, een dier van het vrouwelijk geslacht uit het kleinvee, een schaap of een geit, ten zondoffer brengen; zo zal de priester over hem voor zijn zonde verzoening doen. 7Maar indien zijn draagkracht ontoereikend is voor een stuk kleinvee, dan zal hij als boete voor de zonde die hij gedaan heeft, twee tortelduiven of twee jonge duiven de Here brengen, een ten zondoffer en een ten brandoffer. 8Hij zal ze tot de priester brengen, en deze zal het eerst offeren die, welke ten zondoffer bestemd is. En hij zal haar kop van haar nek afknijpen, maar die niet afscheiden. 9Hij zal van het bloed van het zondoffer tegen de zijde van het altaar sprenkelen, maar wat van het bloed overblijft zal aan de voet van het altaar uitgedrukt worden; het is een zondoffer. 10En de tweede zal hij als brandoffer bereiden, volgens het voorschrift. Zo zal de priester verzoening over hem doen voor de zonde die hij begaan heeft, en het zal hem vergeven worden. 11Indien echter zijn draagkracht ontoereikend is voor twee tortelduiven of twee jonge duiven, dan zal hij als offergave voor de zonde die hij gedaan heeft, een tiende efa fijn meel ten zondoffer brengen. Hij zal er geen olie op gieten en er geen wierook bijvoegen, want het is een zondoffer. 12Hij zal het tot de priester brengen, en de priester zal daarvan een handvol nemen als gedenkoffer en op het altaar in rook doen opgaan op de vuuroffers des Heren; het is een zondoffer. 13Zo zal de priester verzoening over hem doen voor de zonde die hij in een van deze dingen begaan heeft, en het zal hem vergeven worden. En het zal, evenals het spijsoffer, voor de priester zijn.
14De Here sprak tot Mozes: 15Wanneer iemand ontrouw wordt en zonder opzet zonde doet tegen iets van wat de Here geheiligd is, dan zal hij, als zijn boete, de Here een gave ram van het kleinvee brengen ten schuldoffer, de waarde geschat in zilveren sikkels, naar de heilige sikkel. 16En het heilige waartegen hij gezondigd heeft, zal hij vergoeden en daaraan een vijfde toevoegen: hij zal het aan de priester geven, en de priester zal over hem verzoening doen met de ram van het schuldoffer, en het zal hem vergeven worden.
17Indien iemand zondigt en doet één van de dingen die de Here verboden heeft, zonder dat hij het weet, dan is hij toch schuldig en draagt zijn ongerechtigheid. 18Hij zal een gave ram van het kleinvee, in waarde geschat, ten schuldoffer tot de priester brengen, en de priester zal verzoening over hem doen voor wat hij zonder opzet gedaan heeft, zonder dat hij het wist, en het zal hem vergeven worden. 19Het is een schuldoffer; hij heeft de Here zijn schuld volkomen geboet.