De verzoeking in de woestijn
1Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. 2En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. 3En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. 4Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat.
5Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des tempels, 6en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven:
Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u,
en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot.
7Jezus zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken.
8Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, 9en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt. 10Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. 11Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.
Het eerste optreden te Kafarnaüm
12Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. 13En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, 14opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide:
15Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen:
16het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan.
17Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
De roeping van de eerste discipelen
18Toen Hij nu langs de zee van Galilea ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, diens broeder, een net in zee werpen; want zij waren vissers. 19En Hij zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken. 20Zij nu lieten terstond hun netten liggen en volgden Hem.
21En vandaar verder gegaan zijnde, zag Hij nog twee broeders, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, terwijl ze bezig waren hun netten in orde te brengen, en Hij riep hen. 22Zij lieten dan terstond het schip en hun vader achter en volgden Hem.
De eerste genezingen
23En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. 24En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen. 25En Hem volgden vele scharen uit Galilea en Dekapolis en Jeruzalem en Judea en het Overjordaanse.