Reiniging van de tempel
1Judas Makkabeüs en zijn mannen namen, geleid door de Heer, de tempel en de stad weer in bezit. 2De altaren die door vreemdelingen op het marktplein waren neergezet, haalden ze omver, en ook de heiligdommen die daar waren gebouwd. 3Nadat ze de tempel hadden gereinigd, maakten ze een nieuw altaar. Ze sloegen nieuw vuur en brachten voor het eerst na twee jaar weer offers. Ook brandden ze wierook, verzorgden de lampen en legden weer toonbroden neer. 4Toen dit alles gedaan was, bogen ze diep voorover en smeekten de Heer om hen nooit meer met zulke rampen te overvallen, maar hen, wanneer ze ooit weer zouden zondigen, met mildheid te straffen en niet uit te leveren aan heidense barbaren. 5Op dezelfde dag van dezelfde maand dat deze door vreemdelingen was ontwijd, op 25 kislew, vond de reiniging van de tempel plaats. 6Vol vreugde vierden ze acht dagen lang feest, zoals dat ook voor het Loofhuttenfeest gebruikelijk is, en ze dachten eraan hoe ze nog maar kort geleden het Loofhuttenfeest hadden moeten vieren in holen in de rotsen, als dieren in het wild. 7Ze droegen met loof versierde stokken, groene twijgen en palmtakken en zongen lofliederen op hem die hen in staat had gesteld zijn huis te reinigen. 8Bij algemeen besluit werd bepaald dat het hele Joodse volk voortaan ieder jaar deze dagen zou vieren.
Judas overwint de Idumeeërs
9Hierboven is beschreven hoe de goddeloze Antiochus, ook bekend als Epifanes, de dood vond. 10Nu zullen we uiteenzetten wat er gebeurde onder zijn zoon Antiochus Eupator, waarbij we ons zullen beperken tot de oorlogen en de daaruit voortvloeiende ellende.
11Nadat Antiochus het koningschap van zijn vader had overgenomen, benoemde hij Lysias, gouverneur-generaal van Cele-Syrië en Fenicië, tot regent.
12Een zekere Ptolemeüs Makron was de eerste die zich het lot van de Joden aantrok en na al het hun aangedane onrecht een vreedzame oplossing probeerde te vinden. 13Om die reden werd hij door de vertrouwelingen van Eupator bij de koning aangeklaagd. Bovendien werd hij bij elke gelegenheid voor verrader uitgemaakt, omdat hij indertijd Cyprus, dat hem door Filometor was toevertrouwd, verlaten had en was overgelopen naar Antiochus Epifanes. Omdat het hem onmogelijk werd gemaakt zijn ambt waardig te bekleden, maakte hij een einde aan zijn leven door gif in te nemen.
14Gorgias werd aangesteld als bevelhebber in Idumea. Hij had een huurleger in dienst en greep iedere gelegenheid aan om oorlog te voeren tegen de Joden. 15Tegelijkertijd maakten ook de Idumeeërs zelf, die beschikten over gunstig gelegen vestingen, het de Joden lastig. Ze boden de vluchtelingen uit Jeruzalem onderdak en stelden alles in het werk om de oorlog te laten voortduren. 16Maar de manschappen van de Makkabeeër vroegen God in een smeekgebed of hij zich aan hun zijde wilde scharen en trokken op tegen de Idumese vestingen. 17In een krachtige aanval slaagden ze erin de vestingen te bezetten, alle verdedigers terug te slaan en iedereen die hun in handen viel af te slachten: ze doodden ruim twintigduizend man. 18Toch wisten niet minder dan negenduizend Idumeeërs, voorzien van alles wat nodig was om een beleg te doorstaan, zich te verschansen in twee bijzonder sterke torens. 19De Makkabeeër liet Simon, Josefus en Zacheüs achter met voldoende manschappen om deze torens te belegeren en trok zelf verder naar andere plaatsen, waar zijn aanwezigheid dringender vereist was. 20Maar de mannen van Simon waren zo belust op geld, dat ze een aantal Idumeeërs lieten gaan toen die hun een som van zeventigduizend drachmen aanboden. 21Toen dit de Makkabeeër ter ore kwam, riep hij zijn bevelhebbers bij zich en beschuldigde hen ervan dat ze hun eigen broeders hadden verkocht, want nu ze hun vijanden hadden laten gaan, zouden dezen zich weer tegen hen keren. 22Hij liet de verraders ter dood brengen en nam daarna onmiddellijk de beide torens in. 23Judas, die als veldheer slaagde in alles wat hij ondernam, liet in die vestingen meer dan twintigduizend mensen ombrengen.
Judas verslaat Timoteüs
24Timoteüs, die bij een eerdere gelegenheid door de Joden was verslagen, bracht een groot huurleger op de been en mobiliseerde de enorme ruiterij van Asia. Daarmee trok hij op tegen Judea, met de bedoeling dit gewapenderhand in te nemen. 25Bij zijn nadering wendden de mannen van de Makkabeeër zich in een smeekgebed tot God. Met stof op hun hoofd en gehuld in een boetekleed 26vielen ze voor het voetstuk van het altaar neer en vroegen God om medelijden met hen te hebben en, zoals de wet het zegt, voor hun vijanden een vijand te zijn en een tegenstander voor hun tegenstanders. 27Zodra ze dit gebed hadden uitgesproken, namen ze de wapens op en begaven ze zich een eind buiten de stad. Toen ze de vijand dicht genoeg genaderd waren, hielden ze halt. 28Meteen na zonsopgang werd de aanval van beide kanten geopend. Maar waar de ene partij niet alleen door haar moed verzekerd was van de goede afloop en de overwinning, maar ook door het vertrouwen dat ze in de Heer had gesteld, kon de andere partij zich slechts laten leiden door haar strijdlust. 29In het heetst van de strijd zagen de tegenstanders aan de hemel vijf schitterende ruiters op paarden met gouden teugels verschijnen, die zich aan het hoofd stelden van de Joodse troepen. 30Twee van hen namen de Makkabeeër tussen zich in, beschermden hem met hun eigen wapenrusting en maakten hem op die manier onkwetsbaar. De tegenstanders werden door hen bestookt met pijlen en bliksems, waardoor ze verblind raakten en volslagen in paniek op de vlucht sloegen. 31Twintigduizend vijfhonderd man voetvolk en zeshonderd ruiters werden gedood.
32Timoteüs zelf ontkwam naar de vestingstad Gezer, een bijzonder sterke burcht die onder bevel stond van Chereas. 33De mannen van de Makkabeeër belegerden vol enthousiasme vier dagen lang de burcht. 34Degenen die binnen zaten hadden zo veel vertrouwen in de sterkte van de vesting dat ze God lasterden en goddeloze taal uitsloegen. 35Bij het aanbreken van de vijfde dag waren twintig jongemannen uit de groep van de Makkabeeër door die godslasteringen zo tot het uiterste getergd dat ze blind van woede onverschrokken de muren bestormden en iedereen doodden die hun in handen kwam. 36Anderen maakten een omtrekkende beweging naar de achterkant van de vesting, legden vuren aan en staken de torens in brand, zodat de godslasteraars binnen levend verbrandden. Weer anderen ramden de poorten, zodat de rest van het leger de stad kon binnendringen en innemen. 37Timoteüs, die zich in een put had verborgen, werd gedood, evenals zijn broers Chereas en Apollofanes. 38Toen dit alles achter de rug was, loofden ze de Heer met liederen en lofprijzingen vanwege de grote weldaad die hij Israël had bewezen door hun de overwinning te schenken.