De Heer en de mens
1Hij die tot in eeuwigheid leeft,
heeft al het bestaande geschapen.
2Alleen de Heer zal rechtvaardig blijken,
buiten hem is er geen ander.
3Hij regeert de wereld met uitgestrekte hand,
alles gehoorzaamt aan zijn wil.
Want door zijn macht is hij koning van alle dingen,
hij scheidt het heilige van het profane.
4Hij heeft niemand in staat gesteld zijn daden voluit te verkondigen,
wie kan zijn grote werken doorgronden?
5Wie meet de kracht van zijn majesteit
en wie verkondigt ál zijn barmhartigheid?
6Daar wordt niets van afgedaan en niets aan toegevoegd,
de wonderdaden van de Heer zijn niet te doorgronden.
7Wanneer een mens denkt ze te begrijpen, begint hij pas,
en wanneer hij ophoudt, is hij volkomen verbijsterd.
8Wat is de mens, waar dient hij toe?
Wat is er goed aan hem, wat slecht?
9Als hij honderd jaar wordt leeft een mens lang,
maar het tijdstip van zijn sterven komt hij nooit te weten.
10Als een druppel uit de zee, als een korrel zand
is dat luttel aantal jaren op de eeuwigheid.
11Daarom heeft de Heer geduld met de mens
en overstelpt hij hem met zijn barmhartigheid.
12Hij keek naar hem, en zag dat zijn einde ellendig is,
daarom biedt hij rijkelijk verzoening.
13De barmhartigheid van een mens gaat uit naar zijn naaste,
maar de barmhartigheid van de Heer gaat uit naar alles wat leeft.
Hij wijst de mens terecht, onderricht en vormt hem,
hij voert hem terug zoals een herder zijn kudde.
14Hij ontfermt zich over wie zijn onderricht aanvaardt,
over wie zijn voorschriften zonder aarzelen opvolgt.
Geschenken
15Mijn kind, laat een gift niet gepaard gaan met een verwijt,
een geschenk niet met kwetsende woorden.
16Maakt de dauw geen einde aan de hitte?
Zo is wat je zegt meer waard dan een geschenk.
17Een vriendelijk woord is toch meer waard dan een mooi geschenk?
Maar bij een beminnelijk mens zijn beide waardevol.
18Een dwaas kwetst op botte wijze,
een geschenk dat met tegenzin wordt gegeven, wekt verdriet.
Voorzorg en behoedzaamheid
19Laat je onderrichten voordat je spreekt.
Denk niet pas aan je gezondheid als je ziek bent.
20Onderzoek jezelf voordat je wordt geoordeeld,
dan word je vergeven wanneer je wordt getoetst.
21Buig niet pas als je ziek bent,
kom al tot inkeer op het moment dat je zondigt.
22Aarzel niet een gelofte op tijd in te lossen,
wacht niet tot je sterft om dat te doen.
23Denk na vóór je een gelofte doet,
stel de Heer niet op de proef.
24Denk aan zijn toorn aan het einde van je leven
en aan zijn straf als hij zich van je afwendt.
25Denk in tijden van overvloed aan tijden van schaarste,
in tijden van rijkdom aan armoede en gebrek.
26Tussen de ochtend en de avond kan er veel veranderen,
voor de Heer is alles snel voorbij.
27Een wijs mens is in alles behoedzaam,
in zondige tijden hoedt hij zich voor overtredingen.
28Ieder verstandig mens erkent de wijsheid
en hij prijst wie haar gevonden heeft.
29Wie wijze woorden begrijpt geeft zelf blijk van wijsheid
en hij laat het treffende spreuken regenen.
Het is beter op de ene Heer te vertrouwen
dan met een dood hart een dode aan te hangen.
Zelfbeheersing
Hier volgen uitspraken over zelfbeheersing.
30Loop niet achter je begeerten aan,
houd je lusten in toom.
31Wie zich overgeeft aan zijn begeerten
wordt door zijn vijanden bespot.
32Verlustig je niet in grote weelde,
zorg dat je er buiten kunt.
33Maak jezelf niet arm door met geleend geld te brassen
terwijl je zelf niets in je beurs hebt,
want je verraadt je eigen leven.