1Zo handelt wie ontzag heeft voor de Heer,
wie in de wet onderlegd is, zal wijsheid verwerven.
2Ze komt hem tegemoet als een moeder,
als een ongerepte vrouw wacht zij hem op.
3Ze geeft hem het brood van inzicht te eten,
het water van wijsheid laat zij hem drinken.
4Hij steunt op haar en wankelt niet,
hij verlaat zich op haar en wordt niet teleurgesteld.
5Ze verheft hem boven zijn naaste,
te midden van het verzamelde volk laat zij hem spreken.
6Blijdschap en een vreugdekrans worden zijn deel,
hij krijgt een onvergankelijke naam.
7Onverstandige mensen verwerven geen wijsheid,
zondaars leren haar niet kennen.
8Wijsheid staat ver af van hoogmoed,
bedriegers denken niet aan haar.
9Een lofprijzing uit de mond van een zondaar is misplaatst,
ze is niet ingegeven door de Heer.
10Een lofprijzing moet met wijsheid worden uitgesproken,
dan geeft de Heer er zijn zegen aan.
Vrijheid om te kiezen
11Zeg niet: ‘Het is door de Heer zelf
dat ik mij van Hem heb afgewend,’
want wat Hij haat veroorzaakt Hij niet.
12Zeg niet: ‘Hijzelf heeft mij doen dwalen,’
want aan zondaars heeft Hij geen behoefte.
13De Heer haat alles wat gruwelijk is,
wie ontzag voor Hem heeft, heeft dat alles niet lief.
14Hijzelf heeft de mens in het begin gemaakt
en hem de vrijheid gegeven zelf te beslissen.
15Als je het wilt kun je de geboden naleven
en trouw zijn aan zijn wil.
16Hij heeft je vuur en water voorgezet:
strek je hand uit naar wat je verkiest.
17Vóór de mens liggen het leven en de dood,
hij krijgt waar hij voor kiest.
18Groot is de wijsheid van de Heer,
zijn macht is overweldigend, alles ziet Hij.
19Zijn ogen zijn gericht op wie ontzag voor Hem heeft,
elke daad van de mens is Hem bekend.
20Hij heeft niemand opgedragen goddeloos te zijn,
niemand toestemming gegeven te zondigen.