De geboorte van Ismaël
1Abrams vrouw Sarai had een Egyptische slavin, die Hagar heette. Omdat ze zelf kinderloos gebleven was, 2zei ze tegen Abram: ‘Je ziet dat de Heer mij geen kinderen laat krijgen. Je moet maar met mijn slavin gaan slapen. Misschien kan zij in mijn plaats een kind ter wereld brengen.’ Abram stemde ermee in 3en Sarai gaf haar Egyptische slavin Hagar aan Abram als vrouw. Abram woonde toen al tien jaar in Kanaän. 4Hij had gemeenschap met haar en zij werd zwanger. Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, voelde ze grote minachting voor haar meesteres. 5Toen zei Sarai tegen Abram: ‘Ik ben diep gekwetst. En jij bent daar verantwoordelijk voor. Ik stond je toe met mijn slavin te slapen; maar nu ze ziet dat ze zwanger is, kijkt ze op me neer. Laat de Heer beslissen wie van ons de ander onrecht heeft aangedaan.’ 6Maar Abram zei: ‘Ze is jouw slavin, doe maar met haar wat je wilt.’ Toen vernederde Sarai Hagar zo dat ze wegvluchtte.
7De engel van de Heer trof haar aan bij een waterbron in de woestijn, de bron die ligt aan de weg naar Sur. 8‘Hagar, slavin van Sarai,’ vroeg hij, ‘waar kom je vandaan en waar ga je heen?’ ‘Ik ben op de vlucht voor Sarai, mijn meesteres,’ antwoordde ze. 9‘Je moet naar haar teruggaan en haar weer gehoorzamen,’ zei de engel van de Heer. 10Hij vervolgde:
‘Ik zal je talrijke nakomelingen geven,
zo talrijk dat ze niet te tellen zijn.
11Je bent zwanger, je zult een zoon ter wereld brengen;
Ismaël: God hoort, zul je hem noemen,
want de Heer heeft gehoord hoe je werd vernederd.
12Je zoon zal ontembaar zijn,
een wilde ezel in de woestijn.
Hij zal zich tegen velen verzetten
en velen zullen zich verzetten tegen hem.
Bij zijn verwanten zal hij wonen,
maar hij volgt zijn eigen weg.’
13Toen gaf Hagar deze naam aan de Heer die met haar gesproken had: U bent een God die mij ziet. ‘Want,’ zei ze, ‘ik heb hier werkelijk gezien dat God naar me omkijkt.’ 14Daarom noemt men die put Lachai-Roï: De levende God die mij ziet. Hij is gelegen tussen Kades en Bered.
15Hagar bracht een zoon ter wereld en Abram noemde hem Ismaël. 16Bij de geboorte van Ismaël was hij zesentachtig jaar oud.