Een nieuwe toekomst
1Een loot ontspruit aan de stronk van Isaï,
een scheut bloeit op uit zijn wortels.
2Hij is vervuld van de geest van de Heer,
de geest die wijsheid geeft en inzicht,
kracht voor een goed bestuur,
kennis van goed en kwaad,
ontzag voor de Heer.
3Om zijn ontzag voor de Heer
staat hij bekend.
Hij gaat niet af op uiterlijke schijn,
hij oordeelt niet op grond van geruchten.
4Hij komt op
voor het recht van de zwakken,
de armen geeft hij een eerlijk proces.
Zijn woorden striemen de aarde,
zijn uitspraken treffen dodelijk
wie van hem niet wil weten.
5Hij draagt de gerechtigheid
als een riem om zijn middel,
de trouw als een gordel op zijn heupen.
6De wolf is de gast van het lam,
de panter legt zich neer naast het bokje;
kalf en leeuwenwelp groeien samen op,
een kind kan ze hoeden.
7De koe en de beer doen zich samen te goed,
hun jongen liggen bijeen.
De leeuw eet hooi als het rund.
8De baby speelt bij het hol van de slang,
de kleuter steekt zijn hand in het nest van de adder.
9Op de Sion, Gods heilige berg,
doet niemand meer kwaad,
sticht niemand nog onheil.
Zoals de zee vol is met water,
zo zijn de mensen vol van de Heer;
allen erkennen hem.
10In die beslissende tijd
zal de nakomeling van Isaï een baken zijn:
op hem zullen de volken zich richten;
tot hem wenden zij zich om raad.
De plaats waar hij verblijft,
zal een pracht zijn.
Hand in hand keren Israël en Juda terug
11In die beslissende tijd
zal de Heer zijn macht opnieuw gebruiken:
hij zal zijn volk loskopen.
De weinigen die zijn overgebleven,
zal hij terughalen uit Assur en Egypte,
uit Patros en Nubië,
uit Elam, Sinear en Hamat,
en van de eilanden in de Middellandse Zee.
12Hij richt een baken op voor de volken.
Van de vier windstreken der aarde
brengt hij Israël en Juda weer bijeen;
al hun mannen en vrouwen haalt hij terug,
waarheen ze ook zijn verdreven.
13Dan verdwijnt de afgunst van Efraïm,
komt er een einde
aan de vijandigheid van Juda;
Efraïm is niet meer jaloers op Juda,
Juda wil Efraïm niet langer bestrijden.
14Ze slaan de handen ineen,
ze strijken neer
op de Filistijnen in het westen
en beroven
de Arabische stammen in het oosten.
Edom en Moab
brengen ze onder hun gezag,
de Ammonieten onderwerpen zich.
15God splijt de Rietzee in tweeën,
met zijn hete adem
bedreigt hij de Eufraat;
ze zal zich vertakken in zeven beken,
droogvoets kan men oversteken.
16Toen Israël wegtrok uit Egypte,
lag de weg voor hen open.
Ook voor diegenen van Gods volk
die in Assur zijn overgebleven,
zal de weg naar huis openliggen.