1Een mens stelt zichzelf vele vragen,
maar het antwoord dat hij vindt, is van de Heer.
2In eigen ogen heeft een mens altijd een zuiver geweten,
maar de Heer toetst hem tot op de bodem van zijn ziel.
3Vertrouw je werk toe aan de Heer
en je plannen zullen slagen.
4Alles wat de Heer heeft gemaakt, heeft zijn doel;
de bestemming van slechte mensen is de ondergang.
5De Heer heeft een afschuw van hooghartige mensen,
zij blijven zeker niet ongestraft.
6Door liefde en trouw wordt schuld uitgeboet,
maar door ontzag voor de Heer vermijdt men het kwaad.
7Als de Heer zich verheugt over je daden,
maakt hij zelfs je vijanden tot vrienden.
8Beter arm en eerlijk,
dan rijk en misdadig.
9De mens zoekt zijn weg,
maar de Heer heeft hem bepaald.
10De koning spreekt Gods oordeel uit,
hij vergist zich niet als hij rechtspreekt.
11De Heer eist een zuivere weegschaal,
hijzelf heeft de gewichten bepaald.
12Koningen verafschuwen onrecht,
alleen rechtvaardigheid houdt hen op de troon.
13Een koning schept behagen in rechtvaardige uitspraken,
wie de waarheid spreekt, is hem dierbaar.
14De woede van een koning kan iemand het leven kosten;
daarom zal een wijs man proberen die woede te bedaren.
15Als het gezicht van de koning oplicht, betekent dat leven,
zijn gunst is als een verkwikkende regen.
16Wijsheid verwerven: het is zoveel beter dan goud,
inzicht krijgen: het is ver te verkiezen boven zilver.
17Een eerlijk mens bepaalt zijn weg door het slechte te vermijden;
wie kijkt waar hij gaat, redt zijn leven.
18Trots gaat vooraf aan ellende,
hoogmoed aan de val.
19Het is beter in eenvoud te leven met de verdrukten,
dan in weelde met de onderdrukkers.
20Wie weet te luisteren, zal het goed gaan,
wie op de Heer vertrouwt, zal gelukkig zijn.
21Een wijs man prijst men om zijn begrip
en een zacht woord heeft de meeste overtuigingskracht.
22Inzicht is een bron van leven voor een mens,
maar een dwaas wordt met zijn eigen domheid gestraft.
23Uit een wijs hart komen wijze woorden
en wijze woorden hebben overtuigingskracht.
24Vriendelijke woorden zijn honing voor de ziel:
ze zijn zoet en heilzaam.
25Soms denk je de goede weg te volgen,
maar dan blijkt die naar de dood te leiden.
26De honger laat een mens werken,
want die moet hij zien te stillen.
27Een mens voor wie niets heilig is, roept het kwaad op;
wat zo’n mens zegt, werkt vernietigend.
28Draaierijen veroorzaken ruzie
en laster scheidt zelfs vrienden.
29Het is een schurk die zijn eigen vriend bedriegt,
hem de verkeerde weg wijst.
30Wie zijn ogen samenknijpt, heeft kwade bedoelingen,
wie zijn lippen samenperst, heeft het kwaad al gesticht.
31Een hoge leeftijd is een prachtige kroon,
de beloning voor een rechtvaardig leven.
32Wie geduldig is, overtreft de dapperste soldaat;
wie zichzelf beheerst, is groter dan wie een stad beheerst.
33De mensen werpen het lot,
maar hoe de stenen vallen, beslist de Heer.