De Heer en zijn koning
1Waarom komen de volken in opstand,
smeden zij plannen
zonder een kans van slagen?
2Hun koningen sluiten zich aaneen,
zij spannen samen
tegen de Heer en de koning van zijn keuze.
3Zij zeggen:
‘Wij zullen die knellende banden verbreken!
Wij schudden hun juk van ons af!’
4De Heer, die zijn troon heeft in de hemel,
lacht om hen, spot met hen.
5Angst grijpt hen aan
als hij hen toespreekt in zijn woede:
6‘Ikzelf heb hem aangesteld als koning,
als koning op de Sion, mijn heilige berg.’
7De koning zegt:
‘Luister naar het besluit van de Heer.
Dit zijn zijn woorden:
Jij bent mijn zoon,
vanaf heden ben ik je vader.
8Vraag mij wat je wilt;
ik geef je heel de aarde in handen,
ik stel alle volken onder je beheer.
9Je kunt hen verbrijzelen als met een ijzeren vuist,
je kunt ze stukslaan als aardewerk.’
10Nu dan, koningen, wees verstandig,
wees gewaarschuwd, leiders van de aarde!
11Onderwerp u in huiver aan de Heer,
juich hem toe, vol eerbied,
12en kus zijn zoon de voeten.
Anders roept u zijn woede op
en gaat u de ondergang tegemoet.
Ja, snel is zijn woede gewekt.
Gelukkig wie bij de Heer bescherming zoeken!