De heilstijd voor de volken
1Zingt de Here een nieuw lied,
zingt de Here, gij ganse aarde.
2Zingt de Here, prijst zijn naam,
boodschapt zijn heil van dag tot dag.
3Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid,
onder alle natiën zijn wonderen.
4Want de Here is groot en zeer te prijzen,
geducht is Hij boven alle goden;
5want alle goden der volken zijn afgoden,
maar de Here heeft de hemel gemaakt;
6majesteit en luister zijn voor zijn aangezicht,
sterkte en glorie in zijn heiligdom.
7Geeft de Here, gij geslachten der volken,
geeft de Here heerlijkheid en sterkte.
8Geeft de Here de heerlijkheid van zijn naam,
brengt offer en komt in zijn voorhoven.
9Buigt u neder voor de Here in heilige feestdos,
beef voor zijn aangezicht, gij ganse aarde.
10Zegt onder de volken: De Here is Koning,
vast staat nu de wereld, zodat zij niet wankelt;
Hij zal de volken richten in rechtmatigheid.
11De hemel verheuge zich, de aarde juiche,
de zee bruise en haar volheid,
12het veld en al wat daarop is, verblijde zich;
dan zullen alle bomen des wouds jubelen
13voor de Here, want Hij komt,
want Hij komt om de aarde te richten;
Hij zal de wereld richten in gerechtigheid
en de volken in zijn trouw.