De Heer bekroont het werk van zijn dienaar
1Bewoners van de eilanden,
volken in verre landen,
luister goed.
De Heer heeft mij geroepen,
al in de moederschoot;
voor ik werd geboren,
noemde hij mijn naam.
2Hij nam mij onder zijn hoede.
Mijn tong maakte hij scherp als een zwaard,
hij maakte van mij een puntige pijl,
in zijn koker stak hij mij weg.
3Hij sprak tot mij:
‘Jij bent mijn dienaar,
om jou zal men mij hulde brengen.’
4Ik dacht:
‘Ik heb vergeefs gezwoegd,
al mijn krachten verspild.
Toch zal de Heer mij recht doen,
mijn God zal mijn werk bekronen.
De Heer zal mij in ere houden,
mijn God is de bron van mijn kracht.’
5Maar nu nam de Heer het woord,
hij die mij vormde in de moederschoot
en van mij zijn dienaar maakte
om zijn volk naar hem terug te brengen,
Israël rond hem te verzamelen.
6Hij sprak:
‘Het is niet gering mijn dienaar te zijn,
de stammen van Jakob te herenigen,
de overlevenden van Israël terug te brengen.
Ik heb je aangesteld
om een licht te zijn onder de volken
en bevrijding te brengen
over heel de aarde.’
7Dit zegt de Heer, de heilige God,
die Israël heeft vrijgekocht:
‘Je wordt diep veracht,
je wekt de afschuw van de volken,
je bent de slaaf van overheersers.
Maar koningen en vorsten
zullen je erkennen,
zij zullen opstaan van hun tronen
om je hulde te brengen.
Zij doen dit om mij,
de heilige God van Israël.
Want ik ben trouw,
ik heb je uitgekozen.’
8Dit zegt de Heer:
‘Als ik het de gunstige tijd vind,
verhoor ik je;
als de bevrijdingsdag aanbreekt,
kom ik je te hulp.
Ik heb je gevormd,
ik stel je aan om te doen
wat ik mijn volk heb beloofd,
om het verwoeste land te herstellen
en het aan de eigenaars terug te geven;
9om tot de gevangenen te zeggen:
Ga de vrijheid tegemoet.
Tot wie in duisternis zitten: Kom naar buiten.
Waar zij ook gaan,
overal vinden ze voedsel.
Zelfs op kale bergen
zullen ze te eten hebben.
10Ze zullen geen honger of dorst lijden,
de hitte zal hen niet kwellen,
de zon hen niet verbranden.
Ik ben met hen begaan,
ik leid hen bij de hand
en voer hen naar bronnen.
11Door bergen leg ik wegen aan,
paden hoog ik op.
12Van alle kanten komen zij aan:
uit het noorden en uit het westen,
en uit Sinim in het zuiden.
13Hemel en aarde, juich en jubel,
bergen, barst los in gejuich.
Want de Heer heeft zijn volk getroost,
hij is begaan met zijn arme kinderen.’
De Heer herstelt het land
14Jeruzalem zei:
‘De Heer heeft mij verlaten,
de Heer is mij vergeten.’
15Maar de Heer antwoordde:
‘Vergeet een vrouw soms
het kind aan haar borst,
is zij niet begaan
met haar bloedeigen kind?
En al zou zij het vergeten,
ik vergeet je nooit.
16Jouw naam, Jeruzalem,
jouw naam staat in de palm van mijn handen,
onuitwisbaar.
Je muren zie ik altijd voor me.
17Je kinderen komen spoedig terug;
wie jou vernielden en verwoestten,
nemen de vlucht.
18Sla je ogen op en kijk:
In drommen stromen je kinderen toe.
Je zult je met hen tooien,
ze omdoen zoals een bruid haar sieraden,
dat zweer ik,
ik, de levende God.’
19Nog is je land verwoest,
overal vernielde steden, overal puinhopen.
Maar je veroveraars zullen verdwijnen
en je grenzen te eng worden voor de inwoners.
20De kinderen die je ontroofd werden,
zullen tegen je zeggen:
‘Het is ons hier te eng,
geef ons meer ruimte om te wonen.’
21Je zult je afvragen:
‘Aan wie heb ik deze kinderen te danken?
Ik was toch kinderloos, onvruchtbaar,
verbannen en verstoten.
Wie heeft hen grootgebracht?
Ik bleef alleen achter,
waar komen zij dan vandaan?’
22God, de Heer, antwoordt:
‘Ik geef de volken een teken,
voor hen richt ik mijn baken op:
dan dragen zij je zonen op de arm,
je dochters op de schouders,
dan brengen zij hen naar je terug.
23Koningen zullen je verzorgen,
vorstinnen je voeden.
Zij werpen zich voor je neer
en likken het stof van je voeten.
Dan zul je erkennen dat ik de Heer ben.
Wie op mij hopen,
worden niet teleurgesteld.’
24Jeruzalem klaagt:
‘Kan men een tiran zijn buit ontnemen,
kunnen gevangenen aan hem ontkomen?’
25Dit zegt de Heer:
‘Zeker,
een tiran kan men zijn buit ontnemen,
gevangenen kunnen aan hem ontkomen!
Ik zal bestrijden wie jou bestrijden,
ikzelf zal je kinderen redden.
26Ik zal zorgen dat je onderdrukkers elkaar verslinden,
elkaars bloed drinken als wijn.
Alle mensen zullen het weten:
ik, de Heer, ben je redder,
ik, de sterke God van Jakob, koop je vrij.’