De Heer verantwoordt zijn daden
1Dit zegt de Heer:
‘Kinderen van Israël,
heb ik je moeder soms weggestuurd,
omdat ik van haar wilde scheiden?
Heb ik jullie soms als slaven verkocht
omdat ik mijn schulden moest voldoen?
Nee, jullie zijn verkocht
omdat jullie gezondigd hadden,
en je moeder is weggestuurd
omdat jullie opstandig waren.
2Waar bleven jullie toen ik kwam getuigen?
Waarom ging niemand
op mijn uitdaging in?
Geef eens antwoord:
Reikt mijn arm niet ver genoeg,
heb ik soms ingeboet aan kracht,
kan ik je niet meer redden of bevrijden?
Ik hoef maar te dreigen
of zee en rivieren vallen droog
en vissen sterven van dorst,
rotten weg bij gebrek aan water.
3Ik hul de hemel in het zwart,
ik hang hem een rouwkleed om.’
De profeet geeft zich over aan de Heer
4God, de Heer, gaf mij een vaardige tong,
om op te beuren wie de moed verloren.
Elke ochtend wekt hij mij met zijn woord.
Hij fluistert het mij in,
en ik luister, aandachtig als een leerling.
5God, de Heer, opende mij de oren,
ik bood geen verzet,
ik trok mij niet terug.
6Wie mij sloegen, hield ik mijn rug voor,
wie mijn baard uitrukten, mijn wangen.
Wie mij beledigden en bespuwden,
ging ik niet uit de weg.
7God, de Heer, helpt mij,
daarom kom ik niet bedrogen uit.
Ik vertrek geen spier,
ik ben hard als graniet.
Ik word niet teleurgesteld,
daarvan ben ik overtuigd.
8Dichtbij is hij die voor mij opkomt!
Wie wil het tegen mij opnemen?
Laten we samen voor het gerecht verschijnen!
Waar is mijn tegenpartij?
Laat hij naar voren treden!
9God, de Heer, helpt mij,
wie kan mij dan veroordelen?
Zij die mij beschuldigen,
vergaan als oude kleren,
de mot zal ze aanvreten.
10Vereren jullie de Heer?
Luisteren jullie naar zijn dienaar?
Ik zeg jullie:
Vertrouw ook op de Heer,
steun ook op je God
als je door het duister moet gaan,
als geen lichtstraal tot je doordringt.
11Maar jullie die vuur ontsteken,
om je te wapenen met brandende pijlen:
Ga door de gloed van je eigen vuur,
word getroffen door je eigen pijlen!
Aan de pijn zullen jullie bezwijken.
De Heer heeft dat beschikt.