Zegen en vloek
1De Heer zei: ‘Ik ben de Heer, jullie God. Daarom mogen jullie geen afgodsbeelden maken, je zult nergens in je land zulke beelden neerzetten; het doet er niet toe of het houten of stenen beelden zijn: jullie mogen je daarvoor niet in aanbidding neerbuigen. 2Ter ere van mij zul je wekelijks de sabbat vieren. En wanneer jullie naar mijn heiligdom gaan, moet je je daar eerbiedig gedragen. Ik ben de Heer.
3Wanneer jullie je leven afstemmen op wat ik je heb voorgeschreven en gehoorzaam doen wat ik je heb opgedragen, 4dan zal ik jullie op de juiste tijden regen geven. Op je land zul je de oogst kunnen binnenhalen en van je bomen de vruchten plukken. 5Dan zul je op het land nog bezig zijn met dorsen als de druiven al geplukt moeten worden, en terwijl je daar nog mee bezig bent zal het alweer tijd zijn om het land in te zaaien. Jullie zullen volop te eten hebben en ongestoord in jullie land kunnen wonen. 6Ik zal ervoor zorgen dat er vrede heerst in het land: je zult rustig kunnen gaan slapen zonder dat je ergens bang voor hoeft te zijn. Gevaarlijke roofdieren zal ik uit het land verdrijven en van een vijandelijke aanval op jullie land zal geen sprake zijn. 7Integendeel: jullie zullen je vijanden op hun vlucht achtervolgen en hen eigenhandig neerslaan; 8dan zullen vijf man van jullie er wel honderd achtervolgen, en honderd man van jullie wel tienduizend: al je vijanden zul je eigenhandig neerslaan. 9Ik zal jullie met mijn zorgen omringen en je tot een groot volk laten uitgroeien. En wat mijn verbond met jullie betreft: ik zal mij houden aan alles wat ik heb toegezegd. 10Dan zul je nog lang niet door je oude voorraden heen zijn als je ze alweer moet opruimen voor de nieuwe oogst. 11Ikzelf zal midden onder jullie wonen, in mijn heiligdom, en jullie nooit uit afkeer aan je lot overlaten. 12Altijd en overal zal ik met je meegaan: ik zal jullie God zijn en jullie zullen mijn volk zijn. 13Ik ben de Heer, jullie God, ik heb jullie uit Egypte gehaald en uit de slavernij bevrijd. Ik heb het slavenjuk waaronder jullie gebogen gingen, stukgebroken en ervoor gezorgd dat jullie als fiere, vrije mensen verder konden gaan.
14Maar wanneer jullie niet naar mij willen luisteren en niet doen wat ik je heb opgedragen, 15wanneer je mijn wetten en voorschriften verwerpt, er een afkeer van hebt en zo het verbond tussen ons moedwillig verbreekt, 16dan zal ik mij persoonlijk tegen jullie keren. Ik zal een verschrikkelijk onheil over jullie brengen: ongeneeslijke ziekten en slopende koortsen, die je het licht in de ogen zullen doven en je de adem zullen afknijpen. Dan zul je je land voor niets inzaaien: wat er opkomt, zal als voedsel dienen voor je vijanden. 17Ikzelf zal tegen jullie optreden, en je zult vallen onder de slagen van je vijanden; zij die je haten, zullen over je heersen. Zo groot zal jullie angst zijn, dat je al op de vlucht slaat terwijl niemand je achtervolgt.
18Wanneer jullie ondanks dit alles niet naar mij willen luisteren, zal ik de straf voor jullie zonden dubbel zo zwaar maken. 19Ik zal jullie trotse kracht breken: de zon zal branden aan een staalblauwe hemel en de aarde zal verdrogen en hard worden als koper. 20Dan zal al je gezwoeg tevergeefs zijn: van het land zul je niets binnenhalen en van de vruchtbomen zal niets te plukken zijn.
21Wanneer jullie je toch tegen mij blijven verzetten en weigeren om naar mij te luisteren, dan zal ik jullie in overeenstemming met je zonden nog eens dubbel zo hard treffen. 22Ik zal roofdieren op jullie loslaten, die jullie van je kinderen zullen beroven en jullie vee zullen verscheuren. Zij zullen zo’n gering aantal van jullie in leven laten, dat de wegen er verlaten bij zullen liggen.
23Wanneer jullie je na dit alles nog niets van mij aantrekken en je tegen mij blijft verzetten, 24dan zal ik van mijn kant dezelfde houding aannemen tegenover jullie: als straf voor jullie zonden zal ik jullie nog eens dubbel zo hard treffen als de vorige keer. 25Omdat jullie het verbond tussen ons met voeten hebben getreden, zal ik voor straf jullie vijanden je land laten binnenvallen; als jullie dan een goed heenkomen zoeken naar jullie steden, zal ik daar de pest op je loslaten en zul je in handen vallen van de vijand. 26Ik zal ervoor zorgen dat jullie voedselvoorraden uitgeput raken. Zo weinig meel zul je overhebben, dat tien vrouwen maar één oven nodig hebben om te bakken. Aan de hoeveelheid brood die je dan krijgt toebedeeld, zul je bij lange na niet genoeg hebben.
27Wanneer jullie na dit alles nog niet naar mij willen luisteren en je tegen mij blijven verzetten, 28dan zal ik in mijn woede dezelfde houding aannemen tegenover jullie: ik van mijn kant zal de straf voor jullie zonden nog eens dubbel zo zwaar maken als de vorige keer. 29Zo groot zal de honger worden, dat jullie je eigen kinderen zullen opeten. 30Ik zal jullie offerhoogten verwoesten, jullie wierookaltaren omverhalen en jullie gedenkzuilen op één hoop gooien met die verfoeilijke afgodsbeelden van jullie. Een hartgrondige afkeer zal ik van je hebben. 31Jullie steden zal ik met de grond gelijkmaken en je heiligdommen zal ik verwoesten: de geur van jullie offers zal ik niet langer willen ruiken. 32Dan zullen zelfs de vijanden die in jullie land zijn gaan wonen, vol ontzetting kijken naar de verwoesting die ik er heb aangericht: zo erg zal ik je land teisteren. 33Ik zal jullie vijanden met getrokken zwaard achter je aan laten jagen en je verspreiden onder de volken. Jullie land zal een woest en verlaten oord zijn en jullie steden zullen in puin liggen. 34-35Terwijl je dan in het gebied van je vijanden woont en je eigen land er woest en verlaten bij ligt, zal het alsnog de rust krijgen die het had moeten hebben toen jullie er woonden. Omdat jullie nalieten het sabbatsjaar te vieren, zal het land dan alsnog de rust van al die sabbatsjaren inhalen. 36En zelfs in het gebied van je vijanden zal ik je weten te vinden: wie van jullie in leven zijn gebleven, zal ik zo met schrik vervullen, dat het geritsel van een opgewaaid blad hen al op de vlucht zal jagen; je zult vluchten, alsof de vijand je op de hielen zat, en ten slotte neervallen, zonder dat iemand je achtervolgt. 37In een panische angst zullen jullie over elkaar struikelen, alsof je vluchtte voor de vijand, terwijl er niemand is die je achtervolgt. Jullie zullen onmogelijk voor je vijanden kunnen standhouden. 38Te midden van de volken zul je ten onder gaan, opgeslokt door het land van je vijanden. 39De enkeling van jullie die dan nog in leven is gebleven, zal wegkwijnen in het land van je vijanden, omdat jullie en je voorouders tegen mij hebben gezondigd.
40Misschien dat jullie er dan toe komen om je zonden en die van je voorouders te belijden, en erkennen jullie dan dat je mij ontrouw bent geweest en je zelfs tegen mij verzet hebt; 41misschien zien jullie dan in, dat ik van mijn kant juist daarom tegen je optrad en je in het land van je vijanden bracht. Als jullie dan werkelijk tot inkeer komen en schuldbewust boete doen voor je zondige daden, 42dan zal ik weer denken aan mijn verbond met Jakob, met Isaak en met Abraham. En ook aan jullie land zal ik weer denken. 43Woest en verlaten als het is, zal het alsnog de rust van al de niet-gevierde sabbatsjaren inhalen: zolang zullen jullie moeten boeten voor je zondige daden, omdat je mijn voorschriften en wetten hebt verworpen en er een afkeer van gehad hebt. 44En zelfs dan, wanneer je in het land van je vijanden bent, zal ik je niet verwerpen en je niet uit afkeer aan een totale vernietiging prijsgeven; dan zou ik ontrouw worden aan het verbond dat ik met jullie heb gesloten. Want ik, de Heer, ben jullie God. 45Ik zal weer denken aan het verbond met jullie voorouders, toen ik hen ten aanschouwen van alle volken uit Egypte haalde en beloofde hun God te zullen zijn. Ik ben de Heer.’
46Dit waren de aanwijzingen, wetten en voorschriften die de Heer op de berg Sinai door bemiddeling van Mozes aan de Israëlieten heeft gegeven.